logo s-Gravendeel

Digitaal dorp
s-Gravendeel

Alles over s-Gravendeel...

Het Mottekasteel in Schuilingen

Terug naar index artikelen

Uit jaargang 10, nr. 2, mei 2004

Tijdens de Romeinse tijd werd de rivier de Maas druk bevaren. Het grondgebied van 's-Gravendeel lag in die tijd aan de Maas, die tussen de huidige Maasdamseweg en de Molendijk doorliep, dwars door het dorp. Het gebied rondom 's-Gravendeel werd een drukbevaren gebied sinds het jaar 70. Hier werd een economisch kerngebied geschapen.

Vele havens werden langs de Maas (Binnenmaas) aangelegd en omdat de Maas doorliep en dwars door het latere 's-Gravendeel liep, werden ook de zijarmen van de Maas gebruikt als haven. Zo was de Schuilingervliet vroeger een zijarm van de Maas; daar zijn overblijfselen van vroegere bewoning te vinden. Er woonden mensen in de Romeinse tijd en later tijdens de Middeleeuwen.

De Romeinen vonden het nodig om de Maas met de Schelde te verbinden en lieten door hun legioenen soldaten een kanaal graven. Dat kanaal is een paar jaar geleden ontdekt met behulp van de luchtfoto's die door de F-16 vliegtuigen zijn gemaakt. Het kanaal liep evenwijdig aan de kruiswegen en aan beide zijden was een dijk gemaakt waarop een weg was aangelegd. Het kanaal liep door tot Strijensas. Helaas gaven de foto's verderop na de Mariapolder niets meer van het kanaal te zien en ook bij Moerdijk is niets teruggevonden.

Omstreeks het jaar 270 verlieten de meeste bewoners dit gebied. Ze hadden zo vaak te lijden van overstromingen, ondanks het feit dat ze hun woningen op de hogere oeverwallen hadden gebouwd, dat ze niet meer in hun onderhoud konden voorzien. Dit was het einde van de Romeinse tijd in ons gebied. Later, in de Middeleeuwen, kwam er weer bewoning. Ook de Middeleeuwers kozen de hogere plaatsen om te wonen.

 

Tekening bovenaanzicht mottekasteel in 's-Gravendeel

Langs de Molendijk stroomde een zijtak van de toenmalige Maas. Aan de Maasarm werd een mottekasteeltje, een van de oudste kasteelvormen van Nederland, gebouwd van veldstenen en hout.

Dat mottekasteeltje op 's-Gravendeels grondgebied moet zich bevonden hebben ten noorden van het bejaardenhuis Immanuël. Er waren nog resten in de tachtiger jaren van de vorige eeuw te vinden, maar nu zijn die onherroepelijk verloren, omdat er woningen op geplaatst zijn. Dat kasteeltje moet omstreeks 1100 gebouwd zijn.

De bouw van een mottekasteel duurde zo'n drie maanden. De bouwers waren mensen uit de buurt en zij gebruikten ter plekke aanwezig materiaal. Eerst groeven ze een gracht met steile wanden. De aarde uit de greppel vormde een kunstmatig heuveltje, de motte. Naar dat heuveltje is het kasteel genoemd. De top van het heuveltje werd afgeplat en aangestampt. Er werden fundamenten gelegd voor een donjon, een versterkte, houten vierkante toren. Verder werd de motte versterkt met rotsblokken, keien, hout en klei, om te verhinderen dat de gracht zou instorten en te ondiep zou worden om te kunnen bevaren. De meeste mottes waren een meter of vijf hoog, maar sommige wel 20 meter. Hoe hoog de motte hier was, weten we niet.

De toren werd het hart van het kasteel, het eigenlijke versterkte huis. De heer woonde op de eerste verdieping; hij bewaarde zijn voorraden gelijkvloers.

Het kasteel bestond verder uit een omheind gebied op de begane grond, de hof. De heining was een houten cirkelvormige ringmuur. Met het oog op brandgevaar lag de keuken van het kasteel - evenals in de kastelen van latere datum - zo ver mogelijk van de vestingtoren vandaan. De burcht was eigenlijk alleen maar bestemd om in geval van nood bescherming te bieden. In normale tijden woonde en werkte men op de voorburcht. Na verloop van tijd werden er op de motte ook, aanvankelijk houten, onderkomens aangebracht voor bedienden en soldaten.

 

Impressietekening van een mottekasteel

Later bleek dat een houten verdedigingstoren toch niet zo veilig was. Hout was niet zo erg stevig, daarom ging men de toren van steen maken. Onderin de toren kwam een kelder waar de voorraden werden opgeslagen. Daarboven was het woonverblijf waar werd gegeten, geslapen, gekookt en gespind. Als de edelman dan later wat meer geld had, groeide de donjon vaak uit tot een groter kasteel.

Eerst werden de houten muren en gebouwen vervangen door een stenen ringmuur en stenen gebouwen. De houten palissade rondom de motte werd vervangen door een stenen muur.

Hoe het mottekasteel van 's-Gravendeel er heeft uitgezien, weten we niet.

Alles wat we weten is, dat er een kasteelheer heeft gewoond, en dan moeten we volgens oudheidkundige Peter Biemans denken aan een rijke koopman, die een kasteeltje liet bouwen van een 100 meter doorsnee aan de Maas. In die tijd werd de Maas zelfs "het Koningswater" genoemd, omdat de middeleeuwse koningen de Maas als hun belangrijkste verkeersader zagen.

De kasteelheer/koopman van het mottekasteeltje had een privéhaven aan de Maas of een zijtak daarvan. Peter Biemans zegt daarvan: "Je moet je zo'n mottekas­teeltje voorstellen als een enorme mols­hoop met te midden daarvan een stenen toren­tje en dan een gracht erom­heen. De gracht had een ringwal en daarbuiten waren weer palissaden. In het midden had je nog een gracht van 30 meter breed. Je moet je indenken dat in die tijd nog geen veilige bewaarplaatsen waren, en dan was een plaats omge­ven door water het meest veilig. Een koopman moest zijn handelswaar en ruilmid­delen beschermen met alle mogelijkheden die hij had."

 

Binnen de kasteelmuren was het kil en somber. Er waren geen ramen van glas, maar wel muuropeningen. Die werden afgesloten met houten luiken om de kou buiten te houden.

De bewoners zaten op houten banken die langs de wanden stonden. Hun tafel was een houten dekblad op een paar schragen. Ze aten van tinnen of houten borden, en dronken uit nappen van aardewerk. Luxueus was het leven zeker niet. In een hoek sliep het hele gezin in een soort bedstee.

Het belangrijkste voedsel van de kasteelbewoners was vlees. Het vlees werd afgekloven en de botten werden daarna op de grond gegooid voor de honden. In het woongedeelde was een schouw waar gekookt werd. Groente werd er nauwelijks gegeten.

Omdat in die tijd melk als een babydrank werd gezien, dronk men voornamelijk bier en wijn.

 

Tekening interieur mottekasteel

De Maasloop is rond 1530 verzand; de verzanding begon al in de 12e eeuw. Tot 1510 was de loop bruikbaar, daarna nauwelijks meer. Na de inpoldering was de Maasarm niet meer aanwezig. Het mottekasteeltje verdween.

Aan de rand van de Schuilingenvliet hebben de archeologen een 14e eeuwse bestrating teruggevonden. Dat betekent dat er voldoende mensen moeten hebben gewoond om het aanleggen van een straat zinvol te maken.

In 1992 werd het "Plan Schuilingen" ontworpen. Een goede greep was het, de straten te vernoemen naar waterlopen. In de krant van 9 juli 1992 wordt uitgelegd waarom er voor de naam Graaflandweg is gekozen: "De watergang die ten westen van de te benoemen straatnaam gelegen is, staat op een oude kadastrale tekening aangegeven als Dijkgraafs Watering. Het woord "graaf" wordt omschreven als brede waterloop of uitgegraven diepe sloot. Aangezien deze weg parallel loopt aan deze watergang vinden wij deze naam zeer toepasselijk."

De naam Vijverhof wordt zo verklaard: "Het woord vijver wordt omschreven als klein, natuurlijk of gegraven, veelal omsloten waterbekken. Gelet op het feit dat het hier een soort binnenplaats betreft vinden wij deze naam passend."

Het mottekasteeltje is niet meer te vinden, maar de namen in Schuilingen herinneren nog enigszins aan de tijd toen dit gebied doorsneden werd door watergangen als Maas en zijtakken.

WvV-G

Bronnen : lezing van Jente van den Bosch; interview van Peter Biemans; Informatie van internet; tekening uit de collectie van Jaap Robbemont; krantenartikelen; "Bij de tijd 3" door Jan Engbers.