logo s-Gravendeel

Digitaal dorp
s-Gravendeel

Alles over s-Gravendeel...

Reinier Koster, verdwenen kind uit 's-Gravendeel

Terug naar index artikelen

Uit jaargang 8, nr. 3, augustus 2002

In Het Nieuwsblad gewijd aan de belangen van de Hoeksche Waard stond op 4 juli 1900:
's-Gravendeel, 3 Juli 1900. Sinds gisteravond wordt alhier vermist een 5-jarig kind van J. Koster, wonende langs de haven in de nabijheid van het veer. Alle pogingen die zijn aangewend om de kleine terug te vinden zijn tot heden vruchteloos gebleven; men vermoedt dan ook dat het kind ongemerkt te water geraakt is en verdronken.

Over hetzelfde verdwenen kind schreef Burgemeester Roodenburg Vermaat de volgende brief, die te vinden is in het brievenboek in het gemeentearchief van 's-Gravendeel, aan de rijkspolitie:

"03-07-1900
...Voorts wordt sedert gisteravond omstreeks 9 ure vermist een jongetje van 5 jaren, genaamd Reinier Koster, alhier woonachtig, zoontje van Jacob Koster en Neeltje van Waardenburg.
Hij is gekleed met grijs petje, blauw dasje, bruin kieltje, zwart broekje, blauwe kousjes, schoeisel klompen.
Men vreest dat het kind in de rivier "De Kil" verdronken is.
Bij het vinden of ontdekken van bedoelde persoon wordt oogenblikkelijk bericht verzocht."

Een dag later schreef de burgemeester een brief aan de Officier van Justitie in Dordrecht.
"Aan de Officier van Justitie van Dordrecht.
Bij dezen bericht ik UEd.Achtbare dat sedert 2 Juli j.l. des avonds omstreeks 9 ure alhier vermist wordt een jongetje van 5 jaren, genaamd Reinier Koster, zoon van Jacob Koster en Neeltje van Waardenburg, beiden wonende in deze gemeente.
Men vermoedt dat het kind verdronken is in de rivier "De Kil".
De burgemeesters van de gemeenten in de omtrek zijn door mij aangeschreven en in het opsporingsgedeelte van het politieblad zal de bekendmaking opgenomen worden."

De vijfjarige Reinier Koster was dus op 2 juli 1900 spoorloos verdwenen. Zijn ouders hebben lang, tevergeefs, naar hem gezocht. Ook buren en familieleden zochten mee, vooral langs de kanten van de Kil. Als hij verdronken was, dacht men, zou hij toch wel een keer ergens aanspoelen. Maar er spoelde geen kinderlijkje aan.

Allerlei gissingen werden er gedaan. De meest voorkomende was dat de zigeuners hem hadden meegenomen. Er was immers een woonwagen met zigeuners in het dorp geweest en er ook weer uit verdwenen. Van zigeuners kon je alles verwachten, dacht men. Naspeuringen brachten echter niets op.

Er werd daarna gefluisterd, dat de joden hem zouden hebben vermoord om te gebruiken bij de bereiding van hun matses. Bijgelovige buurtbewoners gingen gewapend met schoppen naar het erf van de joodse synagoge en begonnen daar in de grond te graven , er vast van overtuigd de stoffelijke resten van het vijfjarig kind te vinden.

De burgemeester schudde zijn hoofd om zoveel bijgeloof en gaf de politie opdracht om die mensen van het erf van de joodse slager, waar zich de synagoge bevond, weg te jagen. Hij had al eerder gehoord dat er in Europa ongelooflijke verhalen de ronde deden over kinderbloed dat door joden zou gebruiken worden bij hun paasrituelen. Hij kon zich eigenlijk niet voorstellen dat die vertelsels tot in 's-Gravendeel reikten.
Omdat het graven verboden werd, bleef het dorpspraatje bestaan dat de joden er iets mee te maken zouden hebben.
Het kind werd niet gevonden.

In februari 1912 kwam er een jongen in het Zeeuwse Sint-Maartensdijk aanlopen. De jongen werd door de veldwachter daar aangehouden en ondervraagd. In eerste instantie begreep de veldwachter niet waar de jongen vandaan kwam en wat hij daar deed. De jongen sprak maar weinig en zei steeds: "Ik weet nie". Wat hij zei klonk Vlaams. Na lang vragen dacht de veldwachter dat hij te maken had met een kind dat van een woonwagengemeenschap was weggevlucht.

In de kranten verscheen het volgende bericht: "In Sint-Maartensdijk is een kleine jongen komen aanlopen, die noch zijn eigen naam, noch die van zijn ouders weet te noemen. 't Kind moet uit België komen, aan zijn dialect te horen. Hij is van zijn ouders, die met een woonwagen reizen, afgedwaald en heeft al bedelende en zwervende Sint-Maartensdijk bereikt."

De burgemeester van dit dorp trok zich het lot van de knaap aan.
Hij zorgde ervoor, dat overal werd bekend gemaakt, dat een kleine zwerver zich in zijn gemeente bevond. Overal kwamen affiches te hangen.
Hij zorgde er ook voor dat de jongen van kleding werd voorzien, want het lijfgoed dat hij aanhad, waren zijn enige kledingsstukken.

In die tijd meerde een 's-Gravendeelse schipper in de haven van Sint-Maartensdjk aan. Deze schipper kende de familie Koster goed en maakte hen opmerkzaam op de aanwezigheid van het kind in Zeeland. Het zou Reinier kunnen zijn.Hij zou immers door zigeuners kunnen zijn ontvoerd!
Een zwager en een zoon van Jacob Koster, dus een broer van Reinier, gingen naar Sint-Maartensdijk om het kind te identificeren. Ze zagen de jongen, maar waren er niet helemaal zeker van dat dit Reinier was. Het kind was in twaalf jaar wel heel erg veranderd en bovendien sprak hij geen 's-Gravendeels, maar Vlaams.

Later ging een andere oom naar Sint-Maartensdijk. Hij was zekerder van zijn zaak: Ja hoor, dit moest Reinier wel zijn. Tenslotte gingen ook pa en ma Koster op weg naar Sint-Maartensdijk, om hun zoon in de armen te sluiten.

Moeder Neeltje zei onmiddellijk: "Dit is onze Reinier, kijk maar naar het litteken boven zijn linkeroog".
Ze probeerden het kind zijn vroegere naam, Reinier, te laten zeggen, maar hij sprak die heel vreemd uit. Hij kende die naam niet eens meer. Hij wist alleen dat hij de laatste tijd altijd August werd genoemd. Dat kon natuurlijk, vanaf zijn vijfde jaar had hij een andere naam gedragen.
Jacob en Neeltje Koster namen het kind mee naar 's-Gravendeel. Op maandagavond laat kwamen zij met hem thuis.

Hij herkende het dorp en het huis op de Boven Havendijk niet. Dat zou wel komen omdat het inmiddels al donker was, dachten Jacob en Neeltje. Hun huis was maar klein en de jongen moest bij zijn broers, die hij niet kende, slapen.

Natuurlijk kwam de volgende dag iedereen op bezoek om Reinier eens goed te bekijken. Buren en bekenden zeiden dat ze Reinier nog herkenden.

Toch was niet iedereen overtuigd dat dit Reinier was. Hij was voor zijn leeftijd klein en slecht ontwikkeld. Volgens de berekening moest hij 17 jaar oud zijn, maar men zou hem niet ouder dan 13 schatten.
Bovendien leek het dat hij nooit naar school was geweest, want lezen en schrijven scheen hij niet geleerd te hebben. Maar ja, als hij echt bij zigeuners was opgevoed, was dat ook weer te verklaren. Hij sprak erg onduidelijk, was maar met moeite te verstaan, maar ja, dat was ook te verklaren. Hij was immers opgevoed door vreemden.

Dokter Vetten, de huisarts van de familie Koster, onderzocht de jongen. De burgemeester vroeg hem bevestiging van het vermoeden dat hij Reinier was. Dokter Vetten kon dat natuurlijk niet echt vaststellen, want in 1900 was hij nog niet op het dorp, dus had hij het kind nooit eerder gezien, maar hij kon toch wel enige belangrijke zaken melden:

Het kind had, evenals Reinier een litteken boven zijn linker oog in de wenkbrauw.
Aan de plaats van pokkenlittekens maakte hij op dat hij door dokter Bossers was ingeënt.
Het gebit van het kind was zover ontwikkeld dat hij kind op ruim 15 jaar schatte.
Dit kind zou Reinier inderdaad kunnen zijn.

De meeste mensen gingen er vanuit dat Reinier wel snel zou wennen en geleidelijk aan zijn herinnering en terug zou krijgen. Helaas bleef dit uit, alles leek nieuw voor hem.

 

"Aan de burgemeester van St. Maartensdijk.
Naar aanleiding van Uw schrijven van 7 dezer A.n 35 heb ik de eer U mede te delen dat de ouders Jacob Koster en Neeltje van Waardenburg maandagavond te omstreeks 11 uur met hun zoontje zijn gearriveerd.
Zij en vele anderen beweren beslist dat het hun zoon is, die sedert 10 jaar vermist werd.
Namens de ouders zeg ik U vriendelijk dank voor de liefderijke verpleging van genoemde jongen.
Beleefd verzoek ik U echter mij wel te willen mededelen of door U de zaak ter onderzoek in handen van de Justitie is gesteld."

Burgemeester Roodenburg Vermaat schreef op 14 februari 1912 deze bedankbrief aan zijn collega van Sint-Maartensdijk.

Moeder Koster zei dat ze zich daar geen zorgen om maakte, dat de herinneringen vanzelf weer terug zouden komen. Ze was al zo blij dat ze haar zoon na zoveel jaren weer terug had.

Reinier zelf echter deed helemaal niet opgelucht dat hij zijn familie weer terug had. Het leek alsof hij het nog niet helemaal kon bevatten.
Er bleven mensen twijfelen aan de identiteit van de jongen. Zij zeiden: "Echte zekerheid dat dit Reinier is, hebben we niet gekregen."
Op woensdag kwam de zoon van de burgemeester van Sint-Maartensdijk naar 's-Gravendeel.
Hij kwam met de mededeling, dat de ouders van een vermiste jongen uit de Belgische plaats Beveren, nabij Antwerpen, op zoek waren naar hun zoon, die weggelopen was. Zij meenden aan de hand van de krantenartikelen te kunnen zeggen dat deze jongen hun zoon was.
We kunnen niet anders dan afwachten, zeiden de 's-Gravendelers.

Op donderdagmorgen kwam de commissaris van politie uit Beveren naar 's-Gravendeel om een onderzoek in te stellen. Het eerste wat hij deed was naar het gemeentehuis gaan aan de Zuid Voorstraat om met burgemeester Roodenburg Vermaat over de gevonden jongen te praten.
De burgemeester stuurde de bode om Reinier Koster met zijn ouders ter secretarie te laten komen.

De commissaris bekeek het kind en ondervroeg hem en constateerde, dat de jongen sterke gelijkenis vertoonde met de 12-jarige August Janssens, die ongeveer een maand geleden van zijn ouders te Beveren was weggelopen. Was het niet zijn uiterlijk dat klare taal sprak, zijn taal kwam geheel overeen met het dialect dat in Beveren werd gesproken.

Toch kon hij niet bewijzen, dat dit kind August was. Daarom moest er een nader onderzoek gedaan worden wie de rechthebbende op het kind zou zijn.

Er zou onderzoek gedaan worden naar de herkomst van zijn kleding. De kleren die hij droeg waren echter uit Nederland afkomstig. Dat klopte, zei de jongen, want die had hij van de burgemeester van Sint Maartensdijk gekregen. Daarom schreef Burgemeester Roodenburg Vermaat op 20 februari een brief aan zijn collega van Sint-Maartensdijk, waarin hij verzocht hem de originele kleding van de jongen op te sturen. Hij was zo aan het twijfelen gebracht over de identiteit van de jongen dat hij vroeg om "kleding van de jongen Koster of Jansen".

De kleding van de jongen werd doorgestuurd, blijkens de bedankbrief die de burgemeester aan zijn collega in Sint-Maartensdijk stuurde op 22 februari, dus al twee dagen later (wat deed de post het toen snel).
"Bedankt voor de kleding van de zwerveling Koster of Jansen.
De kleding is inmiddels doorgezonden naar de Officier van Justitie te Dordrecht".

Er waren in die tijd meer vermiste kinderen. Zo was een echtpaar uit Zeist op zoek naar hun 14-jarige zoon die spoorloos was. In de hoop dat August/Reinier hun zoon zou zijn, reisden zij naar 's-Gravendeel om daar te ontdekken dat dit kind hun zoon niet was.

Op 21 februari 1912 stond in het Nieuwsblad:
's-Gravendeel, 20 Februari.
Zondagmiddag 18 Februari bracht het echtpaar Van der Wiel uit Zeist, wier ongeveer 14-jarige knaap destijds spoorloos is verdwenen, een bezoek aan deze gemeente. In verband met de zaak Koster, wilden zij, ofschoon haast zeker wetende dat de dezer dagen alhier aangebrachte knaap hun kind niet was, zich toch overtuigen van de mogelijkheid of 't hun kind soms kon zijn. Het bleek de vermiste jongen uit Zeist niet te zijn.

De kleding werd in het gerechtelijk laboratorium van Dordrecht onderzocht. De uitslag was, dat dit kleren waren die in België werden gedragen. Dit waren de kledingsstukken van August Janssens uit Beveren Waes in België.

Tot het einde toe echter heeft de kleine August meesterlijk gesimuleerd. Zelfs toen er een rechterlijke uitspraak kwam, bleef hij volhouden dat hij zijn naam niet kende.


Tenslotte kwamen zijn ouders over. De confrontatie met hen en andere getuigen uit Beveren Waes bracht al spoedig de waarheid aan het licht.
Inmiddels was het echtpaar Koster dusdanig overtuigd, dat het zonder enige reserve de knaap aan de familie Janssens afstond.
Met een laatste berichtgeving aan de burgemeester van Sint-Maarstensdijk eindigde dit drama.

Groepsfoto van Augustin Janssens met diverse personen

 


Bovenstaande foto (uit de collectie Jaap Robbemont) werd gepubliceerd in het geïllustreerde tijdschrift "De Prins". Het onderschrift luidde: "Een Salomons rechtsgeval. Op vijfjarigen leeftijd verdween plotseling het zoontje van het echtpaar Koster te 's-Gravendeel. Groot was de vreugde, toen de ouders hun verloren kind meenden terug te zien. Het toeval wilde echter, dat ook een Belgisch echtpaar, welks kind vermist werd, zijn rechten deed gelden op den terechtgekomen jongen, die verklaarde door een woonwagen weggevoerd te zijn. Het slot van deze zonderlinge historie is geweest, dat de Rechtbank te Dordrecht den kleine aan het Belgische echtpaar toekende. Op bovenstaande groep ziet men van links naar rechts: De heer Dystadt, onderwijzer van den jongen; de heer v.d. Winkel, commissaris van Beveren Waes; de grootmoeder van den jongen; de moeder; Augustin Janssens, de onverwachts teruggekeerde jongen; de vader F. Janssens; de bode van het gerechtshof."

Van Reinier Koster is nooit meer iets vernomen.

WvV-G

Bronnen: Nieuwsblad gewijd aan de belangen van de Hoeksche Waard; Geïllustreerd Christelijk Vijfcentenblad; Dordrechtschen Courant; De Prins; Brievenboeken van burgemeester D. Roodenburg Vermaat.